JOURE – Toen de Eerste Wereldoorlog ten einde liep was dat voor veel ondernemende mensen het moment om een nieuwe start te maken. In 2018 vieren meerdere bedrijven het eeuwfeest. In de meeste gevallen ondernemingen die soms worstelden, maar altijd weer boven kwamen.
Veelal dankzij een sociale inslag. Daaronder valt Bouwbedrijf Cornel in Joure. Marten Johannes Cornel (60) is de derde generatie. Het familiebedrijf heeft het zwaar voor de kiezen gehad: in de jaren dertig en tachtig van de vorige eeuw en tijdens de laatste financiële crisis opnieuw.
Wat waren jouw plannen toen je 18 was?
‘Mijn toekomst lag in de bouw. Dat was al heel gauw duidelijk. Als jongen van vier was ik al met planken aan het slepen. Na de mavo ging ik naar de MTS. Daar hield ik het bij. De HTS hoefde voor mij niet. Ik ben een doener en ik wilde graag in de zaak. Pake Marten begon met timmeren, net als oerpake in de tijd die hij over had. Hij dreef café ’t Veerhuys. Eerst was pake bij zijn oom aan het werk en maakte hij deuren en trappen. In 1918 dacht pake: nu of nooit. Hij durfde wel wat aan. Hij kocht aan de Kolk een woning met een boerenschuur en daar is het familiebedrijf begonnen. Gemakkelijk had pake het niet. In 1929 brak de beurskrach uit en hij verloor zijn vrouw en een kind. In de zware crisistijd stond hij er alleen voor en moest hij dus ook nog twee kinderen verzorgen. Mijn heit Johannes Anne kon goed leren en wilde graag in het onderwijs, maar er was geen geld voor een studie. Dus ging hij naar de ambachtsschool en kwam hij daarna in het bedrijf. Hij was trouwens wel een vakidioot, wilde zelf de hamer in handen hebben. En hij was behoudend. Daarom wilde hij nooit meer dan tien mensen aan het werk hebben. Ook hij ontkwam niet aan zware tijden. In de oorlog werd hij opgeroepen voor de Arbeitseinsatz. Hij heeft vier jaar in Duitsland gezeten. Doodziek kwam hij terug. Heit leed aan TBC en ging te vroeg weer aan het werk waarna hij een jaar op bed heeft gelegen. In de vijftiger jaren kwam hij in de zaak. Met de wederopbouw ging het met het bedrijf ook weer goed. We hebben meegewerkt aan de eerste naoorlogse uitbreiding van Joure. Verder werden veel winkelverbouwingen en de luxere bungalows gedaan.’
Wat is er van terechtgekomen?
‘In 1977 ben ik in de zaak gekomen en twee jaar later zat ik in de VOF. We hadden toen een ploegje van een man of zeven aan het werk. De woningbouw liep destijds goed. De prijzen explodeerden. Maar in de jaren tachtig braken wederom moeilijke tijden aan. Die werden vanaf 1990 snel overwonnen. Het bedrijf maakte toen een groeispurt door. Mede door de bouw van een recreatiepark in Groningen en door grote klussen voor het Centraal Orgaan Asielzoekerscentra. Nog steeds waren we aan de Kolk gevestigd. We waren veel te klein gehuisvest, hadden op vijf locaties opslag. Het was wel gezellig, maar het werkte niet meer. In 1994 zijn we verhuisd naar het bedrijventerrein Sewei. Daar konden we een andere manier van bouwen realiseren. Meer prefab. Ons personeelsbestand groeide naar veertig man. Ik nam een technisch directeur, een commercieel directeur, een werkvoorbereider en een calculator in dienst. Het was een ander bedrijf geworden en ik kon tijd vrijmaken voor mijn bestuurlijke functies. Zo zat ik in het landelijk bestuur van de stichting Bouwgarant en was ik voorzitter van de Ondernemersvereniging Skarsterlân. Hoewel ik na het uitbreken van de financiële crisis in 2008 lastige tijden voorzag, kwam de klad er bij ons snel en hard in. In 2010 leden we een megaverlies. Het was voor ons het slechtste jaar in de historie. De bijl moest er rigoureus in en we krompen in van veertig tot vijftien man. Het was een klotentijd. Met iedereen heb ik open kaart gespeeld en een persoonlijk gesprek gevoerd. Gelukkig toonden de medewerkers begrip. Als ik twintig procedures had moeten voeren hadden we het niet gered. Sindsdien hebben we een platte organisatie waarin iedereen volop meedenkt, vooruitkijkt, communiceert en regelt. De juiste man staat op de juiste bouwplaats. Ik leg de verantwoordelijkheid tot op de werkvloer. Die kunnen ze dragen. Er werkt hier een gouden ploeg. Ik werk altijd met eigen mensen in een vast dienstverband, daar geloof ik heilig in. Zo konden we weer groeien naar een team van een kleine dertig mensen. Sommigen zijn teruggekeerd. We hebben nu de juiste schaalgrootte. Bedrijfspanden tot vijftienhonderd vierkante meter kunnen we makkelijk aan en we zijn goed in verbouwprojecten en in woningbouw, zo lang het niet seriematig is. Ook doen we nog steeds kleinere klussen, onderhoud en servicewerk. We blijven niet op de kont zitten. Als we ons alleen op Joure richten is de markt niet groot genoeg. Ook buiten Friesland zijn we actief, tot in het Gooi toe. Het scharrelt weer de goede kant op. Gelukkig hebben we een hoge gunfactor. Dat komt doordat we de mens centraal stellen, of het nu een personeelslid is, een klant of een leverancier. Ik sta ook graag voor een ander klaar. Mensen vormen het kapitaal van de zaak. Een goed contact met iedereen en plezierig met elkaar werken is het hoogste goed; onbetaalbaar. Ik heb het beste personeel ter wereld. Ze zijn recht-door-zee en ze gaan ervoor. Al deze factoren sleepten mij er in 2014 doorheen, een jaar waarin het slechter met heit ging en hij bij ons kwam inwonen. Inmiddels is hij overleden. Mijn enige zoon Johannes, ik heb verder drie dochters, volgt mij niet op maar hij werkt wel in het bedrijf. Hij is iemand die met de handen wil werken. Je mag blij zijn dat er mensen zijn die dat willen, en kunnen. Bovendien moet je doen waar je gelukkig van wordt. Mijn opvolger is mede-eigenaar- en directeur Gydo de Graaf, zoon van mijn beste vriend. Hij is dertig. In 2009 kwam hij stage lopen en hij is geschikt om het op termijn van mij over te nemen. De continuïteit is gewaarborgd. Dat is een fantastisch vooruitzicht.’