POPPINGAWIER – Het Gouden Oorijzer dat was uitgeloofd voor de winnares van de vrouwenrijderij van 1 en 2 februari 1805 in Leeuwarden, werd gewonnen door Trijntje Pieters uit Poppingawier, een dorpje op bijna twintig kilometer van de Friese hoofdstad in de grieternij Rauwerderhem. Wie was Trijntje Pieters, de eerste schaatskampioene ter wereld? Want zo mag de vrouw die 129 hardrijdsters de baas bleef en in die twee bewogen dagen op de Stadgracht minstens veertien ritten won, toch wel genoemd worden. Het leverde haar eeuwige roem op en een kostbaar gouden oorijzer, het traditionele hoofdsieraad van de Friese vrouwen.
In de doop-, trouw- en begrafenisregisters van de Hervormde Gemeente van Sijbrandaburen en Terzool, waaronder het dorp van Trijntje ook viel, komt over de jaren 1671 - 1811 maar één Trijntje Pieters uit Poppingawier voor. In het dorp woonden toen nauwelijks honderd mensen, vermoedelijk zelfs minder. De aantekening dateert van 23 maart 1806 toen zij trouwde met IJsbrand Thomas Boersma uit Terzool. Volgens de deelnemerslijst van de hardrijderij was Trijntje op 1 februari 1805 twintig jaar, maar dat was onjuist. Trijntje werd op 7 december 1783 in Gauw geboren als dochter van veldwachter Pieter Reinderts Westra en Maaike Pieters Koopman, die hun vijfde kind ruim een maand later op 25 januari in het kerkje van Goënga lieten dopen. Trijntje was dus bij de wedstrijd in Leeuwarden net eenentwintig jaar. De familienaam Westra dook trouwens pas op toen Trijntje haar derde kind baarde. Dat gebeurde op 13 januari 1812. Het zoontje werd Kerst genoemd.
Trijntje Pieters kwam uit een doodgewoon Fries gezin. Haar vader was in 1748 geboren. Moeder Maaike een jaar later. Zij trouwden op 27 mei 1770 in Sijbrandaburen en gingen in Gauw wonen, waar een jaar later op 9 juni hun eerste kind werd geboren. Het dochtertje werd Maria genoemd. Daarna volgden er nog negen kinderen, van wie Trijntje de zevende was en Aafke, die een jaar eerder geboren was, vermoedelijk al vroeg overleed. Dat gebeurde ook met het tweede kind dat Pieter was genoemd. Maar in 1779 werd er weer een Pieter geboren. Hij werd taxateur van slachtvee in Sneek. Jan (1787) was boerenknecht, zijn tweelingzuster Tietje, die met Jan Murks Jellema trouwde, werd koemelkster. Dan was er nog Reinder, die turfschipper werd. Zus Marijke (1781) trouwde met Willem Freerks Wieringa, een arbeider uit Terzool en Elbrig (1774) werd de echtgenote van Jillert Willems Westra. De eerste drie kinderen werden in Sjibrandaburen geboren. De anderen allemaal in Gauw en dat dorp lag maar zeven kilometer van Poppingawier, waar Trijntje in 1806 met IJsbrand Boersma trouwde. Hij kwam uit Terzool en was daar boer.
Trijntje gaf in 1805 bij de inschrijving voor de wedstrijd in Leeuwarden op dat zij in Poppingawier woonde. Dat moet maar heel kort geweest zijn, want haar vader en moeder woonden in elk geval vanaf 1779 in Gauw en toen in 1807 Thomas, haar eerste zoontje, werd geboren woonden Trijntje en haar man in Terzool.
De Lege Geaën Het was geen wonder dat Trijntje met hardrijden op de schaats opgroeide en ook grote snelheden wist te ontwikkelen. Poppingawier lag in het hart van wat toen het schaatsenrijdersland bij uitstek was, de Lege Geaën. De legendarische Adam Ruurds, de Hurdrider, die in 1800 overleed, had een boerderij in Deersum. Atse Geerts Atsma, in de eerste decennia van de negentiende eeuw de beste hardrijder en drie jaar jonger dan Trijntje, woonde in Terzool. Hantje Jans Speerstra, net zo’n kampioen als Atsma, kwam uit Gauw en was ongetwijfeld een vriend van de familie Westra, want zowel het overlijden van moeder Maaike in 1826 als dat van veldwachter Westra in 1833 gaf hij aan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. En dan waren er nog de broers Anske en Oepke Bouwes van Dijk, zonen van de kastelein van Poppingawier en timmerman Laurens Feddes Reidsma uit Gauw en zijn broer Gerben, die tuinman was. Ze waren allemaal in de jaren tachtig van de achttiende eeuw geboren, net als Trijntje, en kwamen voor op de deelnemerslijst van de stadsrijderij van Sneek die op 18 en 19 januari 1809 volledig beheerst werd door de hardrijders uit Poppingawier en de aanpalende dorpen. Er stonden liefst honderd rijders aan de start. Atse Geerts Atsma won voor Sybren Hyltjes Wiarda uit Deersum en Oepke Bouwes. Vermoedelijk stond Trijntje langs de touwen toen haar dorpsgenoten huis hielden op het hardrijdersijs van Sneek, want wie schaatsen kon was die dag in de stad van de Waterpoort. Hardrijden was in de dorpen rond Poppingawier een doodnormale gewoonte en de beroemdste rijders uit het eerste decennium van de negentiende eeuw kwamen er vandaan. Dat inspireerde Trijntje Pieters ongetwijfeld, want zij moet de mannen in de kleine, geïsoleerde gemeenschap waarin zij leefde, goed hebben gekend.
Trijntje was niet alleen een sterke vrouw qua lichaamskracht, maar ongetwijfeld ook van karakter. Na haar overwinning in Leeuwarden kwam zij niet meer aan de start van belangrijke wedstrijden. Hardrijderijen voor vrouwen bleven een unicum en toen er in 1809 in Leeuwarden weer een vrouwenrijderij werd uitgeschreven, mochten daar uitsluitend ongehuwde vrouwen aan deelnemen. Bovendien was Trijntje toen moeder van een zoontje van nog geen twee jaar.
Samen met haar man had zij een boerderij bij Terzool waar al haar kinderen werden geboren en dat waren er tot 1825 liefst tien: vijf zoons en vijf dochters, waarvan Ytje en Janke (1823) een tweeling was. Het was al de tweede Ytje, die Trijntje ter wereld bracht, want op 15 augustus 1820 had zij een dochtertje van die naam verloren. Van de tweeling overleefde Janke de wieg niet, maar toen Trijntje op 12 maart 1825 nog een dochtertje baarde werd dat weer Janke genoemd. Dit keer was het een oersterke meid. Zij zou liefst 89 jaar oud worden en in 1914 overlijden.
Ramp Een jaar na de geboorte van Janke werd de familie getroffen door een ramp. Maandag 26 september 1826 overleed moeder Maaike en nauwelijks een maand later stierf IJsbrand Boersma, de echtgenoot van Trijntje, op zondag 22 oktober. Hij werd maar 45 jaar oud. Dat was natuurlijk een enorm drama in een tijd, waarin nog geen sprake was van welke sociale voorzieningen dan ook. Trijntje moest maar zien hoe zij het hoofd boven water hield. Zij bleef met acht kinderen achter van wie Thomas met zijn 19 jaar de oudste was en Janke een baby van anderhalf. Thomas was koemelker en zal ongetwijfeld flink bij gesprongen zijn op de boerderij, maar zelf werd hij nooit als boer vermeld.
Zijn moeder werd wel altijd als boerin in de stukken genoemd. Zij huurde de boerderij met het bijbehorende land voor 625 gulden per jaar van Theodora Aurelia gravin van Limburg Stirum, de weduwe van Adrianus Gilles Camper. En dat deed ze op 24 december 1847 nog steeds toen een nieuwe huurperiode van vijf jaar werd vastgelegd. Al die tijd had Trijntje er dus voor gezorgd dat het boerenbedrijf van haar man in stand bleef en ook nog haar acht kinderen opgevoed. Dat was een bijzondere prestatie. De kordate vrouw zou 78 jaar oud worden en nooit hertrouwen. Ook dat was opmerkelijk, want weduwes bleven toen over het algemeen niet lang alleen. De eerste schaatskampioene van ons land overleed op 3 september 1861.
Klinkend resultaat Haar eigen kinderen traden niet als winnaars in haar voetsporen op de hardrijdersbaan, maar op 21 januari 1829 zorgde haar oudste zoon Thomas toch voor een klinkend resultaat. Hij bereikte die dag de laatste drie op de stadsrijderij van Sneek. Er stonden 82 rijders aan de start en met Thomas Boersma bereikten Halbe Huitema uit Hommerts en Hantje Speerstra uit Gauw de laatste drie, waar Halbe zich over de prijs en Hantje zich over de premie ontfermden. Thomas IJsbrands Boersma uit Terzool, de zoon van Trijntje Pieters Westra, ontving voor zijn prima rijden een gratificatie. Hij zou daarna niet meer op de startlijsten verschijnen. Zijn jongere broer Reinder probeerde het op 15 januari 1838 zonder succes in Leeuwarden. Hij was toen 23 jaar oud, hoewel hij op de startlijst als 28-jarige werd vermeld, maar dat was een foutje van de zetter, die de druk van de startlijst voorbereidde. Reinder werd op 8 september 1814 geboren. Zijn twee jaar jongere broer Hendrik stond die dag ook aan de start en op de 29ste januari waren ze er die winter in Harlingen ook bij. Reinder zou ook in 1840 nog in Leeuwarden starten.
Neef Murk Jans Jellema, de zoon van zus Tietje Westra, stond op de 21ste januari 1826 ook aan de start van de stadsrijderij in Sneek, waar voor ook neef Jan Pieters Westra had ingeschreven. Dat was een zoon van broer Pieter die net als zijn grootvader veldwachter in Gauw werd. Ook de kinderen van Marijke Westra verschenen aan de start van hardrijderijen. Wabe en Pieter Willems Wieringa schreven op 17 januari 1838 in voor de wedstrijd in Sneek. Wabe was militair en was als lansier in Venlo gelegerd. Pieter woonde net als zijn ouders in Offringawier, waar hij als boerenknecht de kost verdiende. Maar zo succesvol als tante Trijntje in 1805 in Leeuwarden waren ze niet. Ze werden allemaal voortijdig van de lijst gereden.