HINDELOOPEN – Wat een heilig ontzag moet je hebben voor de oorlogsgeneratie van het platteland die werkelijk van geen wijken wist. Oersterke kerels, kranige vrouwen. Mentaal en fysiek onverzettelijk volk. Juist dit boerenslag trad op 18 januari 1963 aan de start van een monsterlijke Elfstedentocht. Wie het niet haalde, en dat was vrijwel iedereen van de bijna tienduizend deelnemers, mocht niet verder, raakte gewond, had kapotte schaatsen, bleef steken in de sneeuwduinen en moest oppassen niet dood te vriezen. Maar wat werd er gevochten tegen de elementen! Als je de verhalen hoorde op de reünie in Hindeloopen, viel je mond open van verbazing en respect.
Om er zomaar eentje uit te pikken: de 84-jarige Wiebe Wijnja uit Oosthem. Een boerenzoon van de Grutte Súdein in Twellegea die destijds 24 was. Hij studeerde in Delft. Wijnja haalde als wedstrijdrijder de finish. Maar pas om kwart voor elf. Veel te laat om een kruisje te krijgen want je moest binnen twee uur na glorieuze winnaar Reinier Paping finishen. Van de 568 gestarte wedstrijders lukte dat slechts 57. Mededogen had de wedstrijdleiding niet. En dat terwijl Wijnja het hele stuk van Âldtsjerk naar Leeuwarden lopend moest afleggen.
Schaatsen was namelijk niet meer mogelijk vanwege de sneeuw: ‘Ik zakte bij elke stap tot mijn middel weg en als ik op het ijs kwam te staan gleed ik weg en ging ik helemaal kopje onder. Na het passeren van de kopgroep werd de baan niet meer geveegd. Maar over opgeven heb ik geen moment geprakkiseerd. In Café Woudstra in Âldtsjerk waar de mensen mij herkenden omdat ik daar op Nieuwjaarsdag 1963 de kortebaanwedstrijd had gewonnen, wilde men mij in de auto naar Leeuwarden brengen. Geen sprake van, zei ik.’
Vreselijke klap
De wedstrijd was een zware beproeving voor hem. Wijnja ging op de Zwette voortvarend van start en zat bij De Dille in de kopgroep: ‘Niemand kende mij. Ik was een kortebaanrijder en een outsider.’
Bij De Dille raakte hij door de felle schijnwerpers verblind en schoot zo de wal in. De hele meute vloog over hem heen: ‘Het was een vreselijke klap en ik kreeg enorme rugpijn. Ik kon niet meer gewoon schaatsen en heb de hele tocht met de handen op m’n knieën gereden. Ik was m’n hele balans kwijt. M’n schaats was ook nog kapot.’
Wijnja had een krantenknipsel met een foto van zijn finish in het pikkedonker meegenomen. Hij was veranderd in een ijsmummie en werd door omstanders weggedragen.
‘Ik was helemaal bevroren, kon m’n noren niet meer afkrijgen. Dat lukte bij de EHBO alleen met een föhn,’ aldus de man die later voorzitter was van het organisatiecomité Thialf en WK’s en EK’s in goede banen leidde.
‘Zijn er nog levenden?’ werd hem gevraagd toen hij arriveerde. Zo erg was het.
Zijn voorbereiding was slecht en hectisch: ‘Ik was twee dagen voor de tocht in Helmond waar mijn zwager Roel Falkena, de FNP-voorman, trouwde. Mijn Richtsje was zwanger en werd vanwege complicaties opgenomen in het ziekenhuis. Ik ging halsoverkop terug maar moest eerst m’n spullen halen in Delft. Daarna ben ik op 17 januari met de trein naar Heerenveen gereisd en moest ik in de bus bij mijn ouders langs om mijn schaatsen op te halen. Mijn zussen hebben me opgegeven voor de wedstrijd. Om tijd te winnen belde ik Hylke Speerstra voor een logeeradres. Hij sliep bij de familie Kingma in Goutum, vlak bij de start. Ik kon daar ook terecht. Dat was dus goed geregeld. Wij konden lopend naar Posthuma Spuitinrichting aan de Verlengde Schrans van waaruit we hardlopend naar de start op het Van Harinxmakanaal gingen. Ik had streepjes op mijn noren gezet om in het donker de veters op maat te strikken.’
Een dag na de wedstrijd is Wijnja terug naar Helmond gegaan om Richtsje te bezoeken.
‘Alleen als voor haar wilde ik de tocht beslist uitrijden.’
Verbrand been
Een andere aanwezige matador was Henk Ottema, toen uit Tolbert. Hij werd vijfde en is de hoogst nog levende geklasseerde in de uitslag.
Zijn aanloop naar de tocht was speciaal: ‘In de suikerfabriek waar ik toen werkte liep drie maanden voor de tocht een vat gloeiendhete melasse over, die we met heet water wegspoten. Doordat ik met mijn laars in een put stapte verbrandde ik mijn been. Al het vel lag eraf. Ik kwam dus in de ziektewet. Maar elk nadeel heb z’n voordeel. Ik kreeg tijd om in die periode wat te schaatsen.’
Net als de meesten die de finish haalden was hij nog jong, 19 nog maar. Hij ging een half uur na Paping over de finish en slechts tien minuten na de nummer drie Jeen van den Berg. De sterke, latere fysiotherapeut kwam gaandeweg de wedstrijd steeds meer naar voren.
‘Vijftig jaar na dato vertelde iemand die de nummering had genoteerd dat ik de laatste honderd kilometer sneller was dan Paping,’ aldus Ottema, die in Dokkum zeventiende lag. Op het laatste traject passeerde hij twaalf man.
Ottema deed aan de wedstrijd mee omdat hij bij de toertocht een late starttijd had en pas om negen uur mocht vertrekken.
‘Ik zei tegen mijn maat Piet van der Hoek: er zijn negenduizend voor ons, laten we ons inschrijven voor de wedstrijd. Ik verkeerde in een goede conditie. In de Oldambtrit was ik vijfde geworden en de Leekstermeertocht had ik met tien minuten voorsprong op de rest gewonnen.’
Ottema werd overvallen door de hongerklop: ‘In elk dorp wilde ik als eerste zijn om aan eten te komen. Ik graaide onderweg naar alles wat eetbaar was.’
Toen hij zich ’s avonds in De Groene Weide meldde voor de prijsuitreiking, hielden suppoosten hem tegen. Ze geloofden niet dat zo’n jonge en fitte kerel was gefinisht!’
Bij terugkeer naar zijn gastgezin vroeg de buurman: wat voor ontbijt heb jij gehad? Brinta, antwoordde Ottema. Wel, de buurman kende de directeur van de fabriek in Foxhol waar ze dat maakten. Ottema werd met Paping het gezicht van de campagne. Hij kreeg er een paar schaatsen voor…
‘Paping zal er wel een paar stuivers voor hebben gebeurd,’ lachte Ottema.
Nog altijd is de in Eerbeek woonachtige Ottema superfit.
‘Net als al mijn vrienden. Wij tennissen drie keer per week.’
Het zijn stuk voor stuk helden. Niemand wilde dit sportevent van de eeuw missen. Op Vlieland verbleef ene Van Vliet uit Workum. Met de boot terug kon niet want de Waddenzee was bevroren. In een vliegtuigje liet hij zich naar het vasteland brengen om mee te kunnen doen.
69 toertochtkruisjes
Van de 9294 gestarte toertochtdeelnemers behaalden slechts 69 het kruisje. Veehouder Siebe Arendz (toen 22) uit De Veenhoop behoorde tot deze historisch selecte groep. Arendz was met Anne Kompaan (in de wedstrijd drie minuten te laat binnen!) een van de twee deelnemers uit Smallingerland. Hij was net op tijd in Franeker (half vier) ondanks een scheur in zijn ijzer. Een kwartier later werd iedereen van het ijs gehaald omdat doorschaatsen door de wedstrijdleiding te gevaarlijk werd gevonden.
Je moest 18 zijn om mee te doen maar over leeftijd werd soms gelogen. Het Elfstedenkruis was de heilige graal.
‘Van het groepje van acht man waar ik in zat waren er drie nog maar 17 jaar,’ herinnert Arendz zich. Dat waren Bennie Groen uit Steenwijk (later een goede wielrenner), Eeuwe de Vries uit het buurtschap Tichelwurk onder Stiens en wijlen Sjouke Zonderland van Spannenburg. De laatste vergat in Dokkum zijn schaatshoezen en was al drie kilometer buiten de stad toen hij terugreed om ze te halen! Hij werd door toeschouwers voor gek verklaard. Zes kilometers extra gereden! Je moet wel over een onvoorstelbaar plichtsbesef beschikken om je deze moeite te getroosten.
Hoezeer deze pooltocht nog voortleeft merkt ook Arendz: ‘Ik heb laatst nog op de vergadering van de plaatselijke ijsclub verteld over mijn ervaringen.’ Iedereen die ’63 heeft volbracht werd als een held in eigen dorp of stad ontvangen.
Arendz’ neef Henk Arendz uit Goëngahuizen was een van de helden van ’63. Hij werd zesde. In 1980 is hij door kanker op 41-jarige leeftijd overleden.
‘Dat was op 4 maart, twee dagen nadat Hilbert van der Duim in Heerenveen wereldkampioen is geworden. Dat heeft hij op zijn sterfbed nog meegekregen en het deed hem goed,’ aldus Arendz, die de familie Van der Duim redelijk goed kende. Durk van der Duim was een van de winnende vijf in 1940, een tocht die nog meer uitvallers kende dan in ’63.
‘Het waren Elfstedenrijders en Hilberts vader Atze was een goede schaatser. Ze waren zomers op de camping op De Veenhoop.’
Arendz heeft de laatste drie Elfstedentochten ook gereden. In ’63 deed hij er 15 uur over, in 1985 11 uur, in 1986 10 uur en in 1997, toen hij als 57-jarige opa werd genoemd, 12 uur.
George Schweigmann uit Leeuwarden, zelf de laatste toertochtrijder op de Grote Wielen en de man van acht kruisjes, hield een enquête onder de volbrengers. Daarin staat Arendz zonder pasfoto, want die had hij niet. Het waren andere tijden, van onverzettelijke oerkerels uit boerenfamilies in geïsoleerd gelegen waterlanderijen die zijn opgegroeid in het gevecht tegen de elementen.