HINDELOOPEN – De rol van de vrouwen in de Elfstedentocht is altijd onderbelicht gebleven. In het verleden wist het bestuur niet goed raad met de aanwezigheid van de dames. Die reden dan ook, meestal in het kielzog van een broer of hun vader, met de mannen mee. Door de jaren heen groeide het aantal deelnemende dames. Pas in 1985 werden vrouwen voor het eerst tot de wedstrijd toegelaten. Ze reden mee in de mannenwedstrijd en de organisatie had weinig mededogen want ze moesten gewoon binnen dezelfde tijdslimiet in Leeuwarden terug zijn.
Dat gaf stof tot stevige discussies en vervolgens nam het bestuur van de vereniging ‘De Friesche Elf Steden’ het besluit om een aparte wedstrijd voor vrouwen uit te schrijven met een eigen klassement en tijdslimiet die ook nog voor de editie van ’85 golden. Iedere deelneemster die binnen twee uur na de winnares arriveerde werd geklasseerd en kreeg het felbegeerde kruisje. Na Lenie van der Hoorn waren Tineke Dijkshoorn en Klasina Seinstra respectievelijk in 1986 en 1997 de winnaressen volgens de nieuwe reglementen.
Om voor de dames zo eerlijk mogelijke omstandigheden te scheppen gaan bij een volgende tocht de mannen en vrouwen van de wedstrijd niet meer gelijktijdig van start. De mannen vertrekken om 5.20 uur en de vrouwen een kwartier later. Direct daarna beginnen de eerste toerrijders aan hun tocht.
Als eerste officiële winnares werd Lenie van der Hoorn uitgenodigd enkele jaren geleden de speciale vrouwenvitrine in het Eerste Friesche Schaatsmuseum te openen. Ze vertelde dat het voor de meeste vrouwen moeilijker was aan de start te verschijnen dan het schaatsen van 200 kilometer.
Hoezeer de dames vroeger hun best moesten doen om überhaupt te schaatsen bleek uit het relaas van Lenie: “Jan van ome Gerrit kon zo goed niet schaatsen als ik en hij mocht als kind met de groten mee, terwijl ik bij de kleine meiden moest blijven op dat prutslootje, zo herinner ik mij. Later wilde ik persé noren en wat kreeg ik? Kunstschaatsen! Dat zwieren zag er zo gezellig uit en hoorde bij meisjes. Maar ik vond het vreselijk. Van de moeder van Annie Kooy kreeg ik een paar noren, maat 41. Veel te groot en jarenlang heb ik met kranten in de neuzen geschaatst. Toen ik oud genoeg was om zelf noren te kunnen kopen stapte ik over op maat 36!”
Nee, schaatsen werd bij meisjes niet gestimuleerd. Lenie: “Je hoorde altijd: doe dat nou niet, stel je voor dat je valt. Die tegenwerking heeft vele vrouwen afgehouden van de schaatssport. Daarom heb ik zo’n bewondering voor de vrouwen die toch hebben doorgezet zoals Debora van der Hoorn die derde werd in de Elfstedentocht van 1947. Ter Aar stond op z’n kop. Zij reed de Ronde van Loosdrecht in een rok. Dat was bij de Elfstedentocht ook gebeurd als zij geen broek en jack had kunnen lenen. ’s Ochtends om half zeven arriveerde zij in Leeuwarden zonder te hebben geslapen. Zo ging dat vroeger, snap je?”
En ook Lenie heeft haar uiterste best moeten doen: “Ik was een kind van de meisjesschool in Pijnacker. Die hoorde bij de juffen en de nonnen. Schaatsen was helemaal niet vanzelfsprekend. Het was eerder ora et labora, bid en werk, en een gezinnetje stichten. Waartoe zijn wij op aard? Dat moesten wij ons afvragen.”