Met de dood van de muzikanten Gerard Wiersma en Ben Mol (tien dagen later) is weer een stukje van het Friese feest- en kermisleven afgebrokkeld. Eigenlijk bestaan de ‘Merken’ nauwlijks meer. Waar je ook komt, overal staan afschuwelijke trailers met enorme geluidsboxen die je de trommelvliezen uit de oren doen slaan. De ene keer in een spookachtig decor zonder artiesten, de andere keer met een band waarvan je denkt: waarom hebben ze die vervroegd vrijgelaten?
Ik ben iemand die vind dat het vroeger vaak beter was en ik ga niet mee in dat modieuze gedoe om altijd maar weer schouderophalend te zeggen dat iets ‘niet meer in deze tijd past’. Muziek is bepalend voor de sfeer. Muziek zet letterlijk de toon. Muziek brengt de mensen in de stemming. Als er dan een Merke is, dan is het wel zo plezierig dat er een orkest in café of bovenzaal is dat de juiste snaar raakt en de menigte in vervoering brengt.
Gerard Wiersma – even goed bekend als Joets, of Joetska en in Sneek als Gaston Wiersma (de bijnamen zijn alleszeggend voor de volkse populariteit van Gerard) – kon als geen ander een heerlijk sentimentele feestsfeer teweegbrengen. Hij was een gangmaker zonder dat hij extra decibellen nodig had, zonder overschreeuwende liedjes. Gerard speelde melodieuze evergreens en hij wisselde prachtige Friese kermisliederen als ‘Pier hinget oan’ e laeije’, ‘Keapman Sybe’, ‘Ja, ja, ja, jááá, dat is de Jouster Merk!’ en ‘Voorwaarts Geel-Zwarten!’ gemakkelijk af met Duitse schlagers en walsen zoals ‘Tanz’ mit mir in der Morgen’ en het wegdromende ‘Schön is die Jugendzeit’.
De eerste keer dat ik dit fenomeen meemaakte was in 1974 toen ik overdag (kermissen vier je niet ’s nachts) op de Jouster Merk café Het Tolhuis bezocht. Het beeld wat ik toen voor ogen zag is voorgoed op het netvlies blijven hangen: een afgeladen benedenzaal, blauw van de rook, jong en oud en mannen en vrouwen aan tafeltjes met de Perzische kleedjes er nog gewoon op, keurige obers die geen moment rust werd gegund, het kasteleinsechtpaar Dicky en Wietske Kerkhof achter de toog en muziek, ja, en wat voor muziek!, gespeeld door het orkest van Gerard Wiersma die met zijn accordeon nonchalant en stoïcijns op zijn stoel in de hoek van de zaak zat. De hele zaal ingehaakt meedeinend als een boot die heen en weer wordt gezwiept op woelige baren. ‘Alle Menschen werden Brüder’ (refrein uit het Europees volkslied naar het gedicht ‘Ode an die Freude’ – gebruikt in de 9e Symfonie van Beethoven – uit 1785 van Friedrich Schiller) werd hier werkelijkheid. Dat laatste zag de rascommunist Gerard graag.
Gerard (Gerrit) werd in 1931 in Joure geboren als enige zoon van Willem Wiersma en Trijntje de Wrede. Tot zijn dood is hij blijven wonen in het hoekhuis aan de Slachtedyk waar hij is opgegroeid en wat al in eigendom was van zijn Pake en Beppe. Leren kon hij wel maar grillig als hij was hield hij de middelbare school vlak voor zijn examen voor gezien. Gerard was aardig handig in houtbewerking en na als krullenjongen te zijn begonnen was hij een poos meubelmaker. Maar dit was niet een kwaliteit waar hij zijn leven aan wilde wijden. De muziek trok hem van jongs af en hij zocht zijn voorbeeld Johnny Meijer op in Amsterdam. Accordeonmuziek was toen populair. Denk aan John Woodhouse en Manke Nelis. In Friesland had de virtuoze Pier Sambrink van de Sambrinco’s toen al furore gemaakt. Al gauw vestigde Gerard zijn naam tot ver buiten de provincie. Ook speelde hij op kermissen in plaatsen als Hoorn, waar hij zijn grote liefde, de frêle en hoogblonde Cathy Nooy, ontmoette. De jeugdliefde Henny moest wijken voor deze mondain ogende dame. In Joure was de schok daarover zo groot dat hij in dat jaar – 1962 – zelfs niet eens werd uitgenodigd om in Het Tolhuis te spelen! Een jaar later trouwden Gerard en Cathy en hun huwelijksfeest werd gevierd in een andere illustere, niet meer bestaande gelegenheid: hotel Van Terwisga.
De roem snelde Gerard vooruit en hij groeide uit tot een grote en zeer gevraagde artiest. Een topkermis zonder Gerard Wiersma was haast niet denkbaar. Hij was geen man van de wereld, maar een man van het leven. Vreugde vermengd met droefenis. Naast muzikant was Gerard jarenlang doodgraver, de vroegere term voor drager. Gerard liet zich geen knollen voor citroenen verkopen. Wie dacht een interessant verhaal te vertellen kon worden onderbroken met de oneliner die Gerard sjekkie draaiend in de mond bestorven lag: ‘Wite wy wol’.
In het skûtsjesilen maakte hij deel uit van de Zwaga-clan. Rienk was zijn vriend. Als deze schipper samen met Hil tijdens de SKS-weken op woensdagavond uit Terherne in Langweer arriveerde, dan hing de melancholie in de lucht en werd de verguisde matador in De Tapperij toegezongen als Gerard de eerste noten van ‘Hup, Zwaga, hup’ inzette. Een paar dagen voor zijn dood had Rienk’s zoon Ulbe hem nog opgezocht. Niemand van de ploeg ontbrak bij het afscheid.
Curieus was zijn uitvaart in het gereformeerd gebouw De Oerdracht waar aan het eind van de dienst de Internationale door de luidsprekers schalde en de Sovjet-vlag met hamer en sikkel op de kist lag. Vlak nadat was verteld dat Gerard 4 mei steevast herdacht op Texel waar Georgiërs liggen begraven. Dat Gerard alle (onderdrukte) volkeren achter het voormalig IJzeren Gordijn over één kam scheerde, voorbijging aan de controverse tussen Rusland en Georgië en het Sovjet-denken groot hield, nam nooit een mens hem kwalijk.
Zijn overlijden haalde de kranten niet en dat stelde velen teleur. Verslaggevers komen niet meer in de kroeg, bezoeken geen kermis en ze nemen ook niet meer de moeite de familieberichten te lezen. En zo vertrok Gerard Wiersma met stille trom.